Er zijn speciale babyboekjes te koop en bij de bibliotheek te leen. De eerste interactie begint bij het verwoorden van wat de baby doet en ziet. Geef een baby bijvoorbeeld een voelboekje en vertel wat het kind doet (ermee gooien, erop sabbelen, ermee rammelen bijvoorbeeld). Daarnaast kun je ook vertellen wat de baby of dreumes ziet: wijs aan en benoem. Vooral een groot formaat prentenboek is daarvoor geschikt. Kleine kinderen vinden het heerlijk om een grote afbeelding goed te bekijken. Tot slot is het ook belangrijk om over het boek zelf te praten. Bijvoorbeeld door te zeggen ‘wat een mooi boek’ of ‘ik doe het boek open en sla de eerste bladzijde om’.
Bij de jongste peuters gaat het vooral om prentenboeken waarbij het draait om het benoemen en aanwijzen van de plaatjes. Jij of het kind wijst een plaatje aan en jullie praten er samen over: ‘Wat zie je?’.
In deze vorm wordt er interactief een link gelegd tussen de plaatjes. Kinderen gaan steeds meer een verband zien tussen de verschillende afbeeldingen en kunnen dat al goed ‘aan elkaar rijgen’ tot een verhaal. Voorbeeldvragen zijn: ‘Zou hij nu…?’en ‘Wat hij gaat nu doen?’.
Bij deze vorm houdt je de rode draad van de teksten aan door vertellend verbad te leggen tussen de verschillende afbeeldingen/pagina’s. Voorbeeldvragen zijn: ‘Wat gebeurt er daarna? En dan? Waarom?’.
De volgende dingen zijn daarbij van belang:
In deze vorm is je kind actief betrokken en ontlok je reacties op het net voorgelezen stukje. Dit kan bijvoorbeeld door het gelezen stuk te laten samenvatten, een fout voorbeeld te geven, te laten voorspellen of door iets te beweren en een pauze in te lassen, zodat je kind de gelegenheid krijgt om commentaar te geven.
In deze vorm lees je het verhaal ononderbroken (belevend) voor. Toch heeft deze vorm ook interactieve momenten: tijdens de introductie van het boek en bij de afsluiting na het voorlezen.